Het karakteristieke geluid van een trommel of tamboerijn wordt voortgebracht door een over een klankkast gespannen membraan te laten trillen. In zo’n strak getrokken vel ontstaan dan zogenoemde ‘buiken’ en ‘knopen’. In de buiken is de trilling het sterkst, terwijl het vel in de knopen stilstaat. Door wat fijn zand op zo’n trillend membraan te strooien kan het patroon van de ‘knopenlijnen’ zichtbaar worden gemaakt. Het zand trilt eenvoudig weg van de sterk bewegende buiken naar de stilstaande knopen. In dit demonstratie apparaatje, gemaakt door de in Frankrijk werkzame instrumentmaker Rudolph Koenig, konden membramen van verschillend materiaal worden geklemd. Naast varkensblaas gebruikte Koenig ook papier, rubber en plantaardige materialen.