De tabaks-klisteerspuit, de Uitlegger en de verdwenen dukaat — Teylers Museum

De tabaks-klisteerspuit, de Uitlegger en de verdwenen dukaat

Blog door conservator Jan Pelsdonk

Joan Holtzhey, Prijspenning van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen, op naam van Antonius Pool. 1783, goud, 36 mm (TMNK 02110).

In Museum Rotterdam bevindt zich een kistje dat een aantal merkwaardige voorwerpen bevat. Een soortgelijke set heeft – samen met een Uitlegger – een rol gespeeld bij een gebeurtenis waaraan Teylers Museum de hier afgebeelde unieke penning heeft te danken.

Penning

De maker van de penning is de beroemde Amsterdamse stempelsnijder Joan Holtzhey. Hij verzorgde ook de gravering op de keerzijde aldus de voormalige museumdirecteur Marjan Scharloo.1 De penning is uitgereikt door de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen te Amsterdam. De voorzijde toont een vrouw die zich over een drenkeling ontfermt en de uit het water rijzende Dood op afstand houdt. De keerzijde toont de naam van de ontvanger binnen een krans. De omschriften luiden vertaald: De bijna in het water gestorvene werd teruggegeven aan zijn vaderland. Voor het redden van een burger, geschonken door de Maatschappij opgericht te Amsterdam in 1767. Deze penning staat op naam van Antonius Pool, die op Texel iemand van de verdrinkingsdood redde.2

Voor Teylers Museum begint het verhaal over de penning bij Jan Hooft van Iddekinge (1842-1881). Hij was directeur van het Leidsch Academisch Penningkabinet (1871-1875), een functie die na zijn overlijden werd overgenomen door Theodorus Roest (1832-1898), de eerste conservator van Teylers Numismatisch Kabinet. Na het overlijden van Hooft van Iddekinge, kwam diens privécollectie in oktober 1883 bij veilinghuis Bom onder de hamer. Daar werd de gouden penning voor Teylers Museum verworven. Hoe Hooft van Iddekinge het stuk heeft verworven is onbekend, mogelijk heeft hij het van een van de nazaten van de ontvanger gekocht.

Reinier Nooms, Een Statenjacht en een Uitlegger. 1652-1654, ets op papier, 142 x 260 mm (KG 2017 007).

Willem II van de Velde, Schepen op de rede van Texel, op de voorgrond vissers op het strand. 1687, penseel in grijs op papier, 274 x 372 mm (inv. R 024).

Uitlegger

Antonius (eigenlijk Jobst Anthonij) Pool (1739-1824) was in Leiden geboren. In 1767 huwde hij te Bruchem met de in Haamstede geboren Amelia Jacoba Oudkerk (1745-1818) en in de twee decennia daaropvolgend werden tien kinderen geboren. De familie woonde afwisselend in Zaltbommel en Oudeschild, om uiteindelijk in Tilburg neer te strijken. Pool was kapitein-ter-zee. Op een gegeven moment werkte hij op Texel, waar hij achtereenvolgens commandeur werd van ’s Lands Uitlegger Voorsigtigheijd (1776-1785) en Waakzaamheijd (1785-1789). Een uitlegger of wachtschip, is een schip dat in een bepaald gebied de scheepvaart beschermt. De Rede van Texel was in de Republiek der Verenigde Nederlanden een van de belangrijkste ankerplaatsen voor de internationale scheepvaart. Ieder jaar arriveerden en vertrokken daar vele honderden schepen van over de hele wereld. Pool vervulde een belangrijke functie in een roerige tijd, waarin ook de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784) en de slag bij de Doggersbank plaatsvonden.

Beschrijving van Pools heldendaad, in een publicatie uit 1784.3

Tabaks-klisteerspuit met hulpmiddelen. 1775-1800, doosje 296 x 115 x 89 mm (collectie: Museum Rotterdam 40482-1).

Tabaks-klisteerspuit

Met al die schepen voor Texel lijkt het voor de hand te liggen dat de drenkeling in deze hoek gezocht moet worden, maar niets blijkt minder waar: het ongeluk gebeurde op het eiland. Op 3 juni 1783 was de vijfjarige zoon van Jan Jansse Bruyn in een sloot gevallen, waar hij volgens het verslag pas na vijftien minuten werd ontdekt, met zijn hoofd voorover in de modder. Nadat de chirurgijn vruchteloze pogingen had ondernomen om het kind bij te brengen (door het over een ton te rollen en het water uit zijn longen te krijgen), kwam Pool ten tonele. Hij ontkleedde de jongen, legde hem bij het vuur en wreef hem warm. Hij blies lucht in de mond en drukte zacht op de borst. Tot zover lijkt alles sterk op wat heden ten dage nog steeds gebeurt; warmhouden, de bloedsomloop op gang brengen en reanimeren. Pool maakte daarnaast gebruik van de rooktabaks-klisteerspuit. Of dit laatste apparaat de doorslag heeft gegeven? Het arme kind schijnt in ieder geval volledig hersteld te zijn.

De locatie van het ongeluk wordt niet vermeld, maar het zal in de buurt van de Voorsigtigheijd zijn geweest. Waarschijnlijk in Oudeschild, waar Anthonij met zijn familie woonde. Hieruit blijkt dat Anthonij mogelijk niet altijd op zijn schip te vinden was maar behaaglijk in zijn woning in Oudeschild zat. Of het moet zo zijn dat diens vrouw Amelia direct contact heeft gezocht met de uitlegger en Anthonij heeft kunnen halen. Het ziet er in ieder geval naar uit dat de Voorsigtigheijd een belangrijk deel van de tijd paraat op de Rede lag, klaar voor onmiddellijk vertrek.

Holland, gouden dukaat. 1781, 22 mm, 3,472 gram (TMNK 10631).

Gouden dukaat

Pool kreeg een beloning van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen te Amsterdam. Daarbij kon hij kiezen uit een gouden penning op zijn naam, de tegenwaarde in geld of een zilveren penning met een kistje met de belangrijkste levensreddende hulpmiddelen. Pool koos de gouden penning; het kistje had hij al. Daar blijkt wat mee aan de hand te zijn, want de penning heeft niet het bij regelement vastgestelde gewicht van zes gouden dukaten.4 Gouden dukaten zijn munten van ongeveer 3,5 gram. Om preciezer te zijn: 49 achttiende-eeuwse exemplaren in Teylers collectie wegen gemiddeld 3,43 gram, wat neer zou komen op een gouden penning met een gewicht van 6 x 3,43 = 20,58 gram. De penning in de collectie van Teylers Museum weegt echter slechts 16,76 gram, wat neerkomt op ongeveer 5 dukaten. Een tweede gouden penning in de museumcollectie, in 1838 uitgereikt, weegt eveneens slechts 17,47 gram. Zelfs het exemplaar dat bij de oprichting in 1767 aan stadhouder Willem V werd gegeven weegt slechts 17,2 gram.5 Per uitgereikte gouden penning ontbreekt ongeveer één gouden dukaat. Waar komt dit verschil vandaan? Het ligt in ieder geval niet aan het goudgehalte van de dukaten, want dat is wettelijk vastgesteld op 98,6%.

Adolf van Kerkwijk, conservator van het Numismatisch Kabinet van Teylers Museum in de periode 1908-1948, schreef in 1919 een artikel over penningen door Holtzhey, waarbij ook de hier beschreven penning aan bod komt.6 Het blijkt dat Holtzhey in mei 1779 34 gouden penningen heeft afgeleverd met een totaalgewicht van 2 mark, 3 ons en 9 4/7 engels. In het oude gewichtenstelsel is het mark troois van 246,08 gram, onderverdeeld in 8 ons en 160 engels. Het totaalgewicht van de 34 gouden penningen komt uit op 389,571 engels, naar huidige maatstaven – met 1,538 gram per engels – overeenkomend met 599,160 gram goud oftewel 17,622 gram per penning. Ook hier gaan duidelijk vijf – en niet zes – gouden dukaten in een penning.

Productiekosten

Het verschil lijkt veroorzaakt te worden door de fluctuerende koers van de munten en door de kosten die Holtzhey doorberekende. Bij de oprichting van de Maatschappij in 1769 was de uit te reiken premie vastgesteld op zes gouden dukaten van in totaal 31 gulden 10 stuiver (we zouden nu zeggen: f 31,50, maar centen bestonden in die dagen nog niet).7 Een gouden dukaat was op dat moment dus 5¼ gulden waard. Door de wisselende goudkoers was een gefixeerde waardeverhouding tussen een bepaalde hoeveelheid goud (zes dukaten) en het equivalent daarvan in contanten (f 31½) niet vol te houden. Gouden dukaten waren bestemd voor de handel. De waarde ervan was niet vastgesteld – zoals 20 stuivers per gulden – maar afhankelijk van de goudkoers. Zoals eerder aangegeven bevatten 6 dukaten ongeveer 20,58 gram aan goud. Hieruit volgt dat de berekende goudprijs in 1769 ongeveer f 1,53 per gram (f 1530,61 per kilogram goud) was.

Dit is exclusief het maakloon en de winstmarge van Holtzhey. Om koersverschillen op te vangen zonder er zelf bij in te schieten, rekende Holtzhey hogere bedragen. Voor de levering van de 34 gouden penningen in 1779 vroeg hij f 1091.6.-, oftewel 1091 gulden en 6 stuiver. Dat komt neer op 32 gulden en 2 stuiver per penning. Met een gewicht van 17,622 gram per penning werd er door Holtzhey dus een verkoopprijs gehanteerd van f 1,82 per gram goud (f 1821,38 per kilogram goud). Uit andere rekeningen van Holtzhey blijkt dat de gewichten van iedere partij munten afweek; de prijs per penning fluctueerde tussen de f 28¾ en de f 33¾.8 Om de extra kosten op te vangen werden de penningen ongeveer 3,5 gram lichter geproduceerd dan het in 1769 voorgestelde gewicht van 20,58 gram. De waarde in gulden – en niet het aantal gouden dukaten – was blijkbaar doorslaggevend. Dat betekent dat de nobele mensenredders uiteindelijk zonder het te weten de rekening voor de productiekosten van hun eigen penning betaalden.

Noten
1.      Scharloo, Marjan (1989) Vaste klant bij Holtzhey. De penningen van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen, in: De Beeldenaar 13-5, 176-181, specifiek 180.
2.      N.N. (1784) Historie en gedenkschriften van de Maatschappij, tot redding van Drenkelingen. Opgerecht binnen Amsterdam 9 (Amsterdam) 356.
3.      N.N., 1784: 356.
4.      N.N. (1768) Historie en gedenkschriften van de Maatschappy, tot redding van Drenkelingen. Opgerecht binnen Amsterdam 1 (Amsterdam) inleiding.
5.      Nationale Numismatische Collectie bij De Nederlandsche Bank, inv. PE-05842.
6.      Kerkwijk, A.O. van (1919) De penningen door Johan George Holtzheij tusschen 1777 en 1784 vervaardigd, in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 6, 68-106, 81 nummer 18.
7.      Scharloo, 1989: 179.
8.      Scharloo, 1989: 180.

Jan Pelsdonk is sinds 2008 conservator van het numismatisch kabinet. Dit blog werd geschreven op 17 februari 2022.