Het geheim van de Haarlemse noodmunten — Teylers Museum

Het geheim van de Haarlemse noodmunten

Blog door conservator Jan Pelsdonk

In Teylers Museum bevindt zich in de uitgebreide numismatische collectie een mooie deelcollectie met noodmunten. Dit soort munten werd soms gemaakt bij geldtekort, bijvoorbeeld wanneer een stad door een belegering van de buitenwereld was afgesneden. Pieter Teyler van der Hulst (1702-1778) verzamelde al noodmunten, als historische getuigenissen van het Nederlandse verleden. Dat wil niet zeggen dat iedere noodmunt in Teylers collectie authentiek is; de verzameldrift heeft er in het verleden toe geleid dat er voor verzamelaars ook nog wel eens noodmuntachtige herinneringsstukken zijn bijgemaakt, zoals eerder al eens in een blog is aangetoond. Hoe zit dit met de Haarlemse exemplaren?

Anthonie Waterloo (1609-1690), De wallen van Haarlem bij de Zijlpoort. Circa 1650, bruine inkt, grijze verf en zwart krijt op papier, 283 x 410 mm (P 022)

Beleg
Haarlem wilde zich niet langer aan het Spaanse gezag onderwerpen. Dit leidde begin december 1572 tot een belegering door Spaanse troepen. De eerste maanden kon de stad nog over het bevroren water worden bevoorraad, maar in de lente van 1573 lukte dat niet meer. Er brak hongersnood uit. Haarlem verweerde zich kranig; wie kent de tot de verbeelding sprekende Kenau Simonsdochter niet? Pogingen om de stad te ontzetten mislukten echter en op 12 juli 1573 volgde de overgave. Daarop volgde een wrede slachting. Honderden burgers en soldaten werden vermoord.

Haarlem, halve daalder. 1572, zilver, 27 x 28 mm (TMNK 05137) meesterteken halve leeuw

 

Haarlem, tweegulden. 1573, zilver, 33 x 33 mm (TMNK 11339) meesterteken halve maan met ster

Twee uitgaven
De Haarlemse noodmunten werden op twee momenten gemaakt. De eerste emissie (uitgifte) was op 21 december, met hele en halve daalders. De tweede emissie volgde op 14 juni 1573 met munten van 2, 1 en ½ gulden. De munten werden in de ingesloten stad in opdracht van het stadsbestuur vervaardigd door een kleine groep goud- en zilversmeden. Twee daarvan zijn bij naam bekend: Henrick Corneliszoon van Leeuwen (meesterteken halve leeuw) en Pieter Franszoon van Haesevelt (meesterteken drie sterren). Van de andere op de noodmunten voorkomende meestertekens – halve maan met ster, rijksappel en doodshoofd – is de edelsmid onbekend.

Gehaltemeting
In een poging om meer van de muntproductie te weten te komen, is een aantal jaar geleden het leeuwendeel van Teylers collectie – waaronder 20 van de 21 hier beschreven munten – onderworpen aan een gehalteonderzoek, met dank aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Een van de voorwerpen is pas later aan de collectie toegevoegd en kon niet worden gemeten. De meetgegevens zijn weergegeven in de tabel en de grafiek, opgesplitst in goud, zilver, koper en overige elementen. De uitgevoerde gehaltemetingen zijn niet-destructief. Er hoefde dus niet te worden geboord, gezaagd of gevijld. Nadeel daarbij is dat alleen het gehalte aan de oppervlakte is gemeten. Een eventuele verrijking of aantasting van de buitenlaag heeft dus invloed op het meetresultaat.

Meetgegevens van Haarlemse noodmunten in Teylers Museum

 

Bijmenging van andere metalen in de zilveren munten

 

Haarlem, halve daalder (vals). 1572, zilver, 28 x 28 mm (TMNK 05135) meesterteken doodshoofd

Vals of echt?
In de zilveren noodmunten blijkt koper voor te komen. Dat is logisch, want koper wordt normaliter vaak aan zilver toegevoegd om het gehalte te verlagen naar het gewenste percentage. De aanwezigheid van goud heeft echter een andere reden. Een historische bron verklaart: dat gebruik werd gemaakt van ‘alle goude en zilvere vaten van kerken, kloosters, gilden en broederschappen, die meer tot staatsi dan stichting dienden, in alle steden te leen, en om er geld van te slaan’. Blijkbaar was een deel van het omgesmolten vaatwerk voorzien van verguldsel. Alleen al bij de gemeten noodmunten is er zo’n 3 gram goud aangetroffen, dus bij de totale productie moet de hoeveelheid goud aanzienlijk zijn geweest. Vijf gemeten exemplaren bevatten geen goud. Deze stonden al als vals of fantasie te boek. De gehaltemetingen wijzen dus uit dat alleen de échte noodmunten een klein beetje goud bevatten, wat het onderscheid tussen echt en namaak onderstreept.

Deze blog is een extract uit de eerste van een serie artikelen over gehaltemetingen aan noodmunten: Jan Pelsdonk (2020) Doorgelichte numismatiek (1), de Haarlemse noodmunten, in: De Beeldenaar 44-6, 314-319. 


Ferdinand de Braekeleer (1792-1883), Kenau Simonsdochter tijdens het beleg van Haarlem. 1829, olieverf op doek, 975 x 830 mm (KS 028)