Koekenbakkerspenning — Teylers Museum

Koekenbakkerspenning

Blog door conservator Jan Pelsdonk

Oorspronkelijk was de bakkerszoon Johannes Hilman (1802-1881) een koopman in graan. Op 45-jarige leeftijd huwde hij met Wilhelmina Hendrica Gramser (1814-1879). De familie Gramser was welgesteld, na het overlijden van zijn schoonvader Willem, kon Johannes zijn werk neerleggen en zich vol overgave werpen op zijn hobby: toneeldichten. Uit de periode 1835-1867 is van zijn hand een serie gedichten en blij- en treurspelen bekend. Zijn inzet voor de kunsten blijkt verder uit zijn rol als commissaris van de Stadsschouwburg.


A. de Jager, De Stadsschouwburg op het Leidseplein kort na 1888. (beeldbank.amsterdam.nl)

Schouwburg
Na het afbranden van de schouwburg aan de Keizersgracht in 1772 werd een nieuwe schouwburg op het Leidseplein gebouwd, die sinds 1774 in gebruik was. Dit houten pand was ontworpen door stadsbouwmeester Jacob Eduard de Witte. Na honderd jaar was die schouwburg, die wel ‘De Houten Kast’ werd genoemd, aan onderhoud toe. In 1773 spande Hilman zich in om geld bijeen te krijgen voor de renovatie. Nadat het hem lukte om van het stadsbestuur van Amsterdam geld te krijgen, werd een ingrijpende verbouwing uitgevoerd. Er kwamen stenen buitenmuren en een monumentale voorgevel. Later, in 1888, werd op het dak een beeldengroep geplaatst, ontworpen door Bart van Hove. Dit was kort nadat Van Hove ook de nieuwe voorgevel van Teylers Museum van een beeldengroep had voorzien.


Beeldengroepen door Bart van Hove: links op de Amsterdamse Stadsschouwburg (1888), rechts op Teylers Museum (1886)

Jacques Elion, Voltooiing van de verbouwing van de Stadsschouwburg. 1873, zilver, 75 mm (TMNK 03311)

Ter herinnering aan de voltooiing van de renovatie werd door Jacques Elion de hier afgebeelde penning gemaakt. De voorzijde toont de personificatie van Amsterdam, Apollo met een lier en vrouwen die bezig zijn met beeldhouwen, tekenen en schilderen. Het opschrift op de keerzijde geeft de aanleiding weer: * VERBOUWING VAN DEN STADS-SCHOUWBURG VOLTOOID XXXI DECEMBER MDCCCLXXIII / AAN / DEN BURGEMEESTER / VAN AMSTERDAM / MR- . CORNELIS JACOB ARNOLDUS / DEN TEX : / DEN GEMEENTERAAD : / EN DE / SCHOUWBURG KOMMISSARISSEN / JOH . HILMAN / JAN FRED . TACK HZ . / ABR . JOH . DE BULL / ARCHITECTEN, / B . DE GREEF : / W . SPRINGER.

Firma Van Maarsseveen, Spotpenning over de verbouwing van de Stadsschouwburg te Amsterdam. 1873, tin, 35 mm (TMNK 03312)

Spotpenning
Maar daarmee was de kous nog niet af. Het viel bij sommige mensen niet in de smaak dat Hilman zich met naam en toenaam op de penning had laten vermelden. Het gevolg was, dat iemand die hem duidelijk niet mocht, een kleine tinnen spotpenning maakte waarop Hilman net uit café H(ilman) komt en wijdbeens staat te roken terwijl hij naar de schouwburg kijkt.

De teksten verklaren: Hier staat de Chef der knoeipartij / Die verzen knoeit voor boeken . / Wenscht zich een kruisje waarna hij / Wel eeuwig kan gaan zoeken. Hij is Jan / De mooije Jan / De Wijze Jan de Vrome / Hij is die Jan G.. dome / Wiens koekebakkerswaan / Een penning zich liet slaan.

De penning – met een voor die dagen opvallend plat taalgebruik – suggereert dat Hilman niets deed dan in het café hangen maar wel de eer wilde opstrijken. Met ‘koekebakkerswaan’ wordt verwezen naar het beroep van Hilmans vader en dat Hilman zich probeerde te ontworstelen uit zijn ‘eigen klasse’. Blijkbaar werd het hem kwalijk genomen dat hij geprobeerd had om zich te ontwikkelen en daarbij niet verder zou zijn gekomen dan koekenbakkersgedichten.

Over zijn dichtkunst laat ik mij verder maar niet uit, die teksten zijn her en der op het internet te vinden. Het vermelden van een naam was, gezien vele andere penningen in de museale collectie, volstrekt niet ongebruikelijk in die dagen. Bovendien worden de andere twee commissarissen, Jan Fredrik Tack en Abraham Johannes de Bull, eveneens op de zilveren penning genoemd. Zij ontbreken op de spotpenning en er zijn geen andere spotpenningen bekend. Het was dus specifiek Hilman waar de penningmaker moeite mee had. De niet gesigneerde spotpenning is gemaakt bij de Amsterdamse firma Van Maarsseveen.

In de Fokke Simonszstraat in Amsterdam herinnert een pand nog aan het hofje van de Willem Hendrik Hilmanstichting. Deze stichting was opgericht door Johannes Hilman ter nagedachtenis aan zijn jonggestorven zoon Willem Hendrik (1857-1864). Johannes Hilman zelf is in Teylers Museum vereeuwigd op de bij deze blog afgebeelde penningen. De kleine tinnen spotpenning en de grote zilveren penning werden in 1883 aangekocht uit de collectie van de bekende numismaat Jan Hooft van Iddekinge (1842-1881), die van 1871-1875 directeur was geweest van het Leidsch Academisch Penningkabinet. De eerste conservator van het Numismatisch Kabinet van Teylers Museum – Theodorus Roest (1832-1898) – volgde hem vanaf 1876 op in deze functie, tot die collectie in 1881 werd overgebracht naar het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Steenen.1

De verbouwing mocht niet baten; negen jaar na Hilmans overlijden werd de schouwburg door brand verwoest. Een saillant detail is, dat tijdens de brand ook een verzameling onderscheidingstekenen van ridderorden van de firma Van Maarsseveen verloren ging, die in bruikleen was afgegeven.2 Ook de centrale beeldengroep door Van Hove ging – twee jaar na de creatie – ten onder in de vuurzee. Gelukkig bekroont Van Hovens Faam in Teylers Museum nog steeds in volle glorie de Kunst en Wetenschap.

Deze blog werd geschreven door conservator numismatische collecties Jan Pelsdonk op 3 oktober 2022.

Noten
1.         Pelsdonk, Jan & Paul Oostervink (2018) Theodorus Marinus Roest. Een leven ten dienste van de numismatiek, in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 105, 29-65, specifiek 47.
2.         Haarlem’s Dagblad (4 februari 1890), 5.